Niet oorlog

Wat ik niet wil. Dat wil hij weten.

De rest van zijn woorden hoor ik al niet meer. Wat wil ik niet? Ik kan niet zo recht voor mijn raap iets verzinnen. Ik duik mijn hoofd en buik tegelijk binnen, als ik het daar niet vind. Ik moet te weten komen wat het is dat ik niet wil. Zo dadelijk ben ik aan de beurt, en ik weet niet wat ik niet wil. Echt niet wil.

Niet willen is zo sterk. Er zijn dingen waarop ik niet meteen te wachten zit, maar die ik niet niet wil. Ik kan niet zoveel dingen bedenken die ik helemaal niet wil.

Zo definitief ook. Er zijn dingen die ik misschien nu niet wil maar straks zeker wel. Een koffie bijvoorbeeld.

Mijn leraar Arabisch rondt zijn uitleg af. Zijn hoofd draait al mijn richting uit, en ik weet nog steeds niet wat ik niet wil. De enige woorden die me te binnen schieten, wil ik wel. Maan, zon, warm. Regen. Ja, regen ook in het licht van de huidige grondwaterstanden. Of beter nog, sneeuw.

Zou dat met ouder worden te maken hebben, dat je beter weet wat je wil, maar niet meer zo scherp krijgt wat je niet wilt. Of dat je niet langer tilt aan niet willen, je richt je liever op willen, en op wat er is.

Maar, kom, dit is niet het moment voor bespiegelingen. Mijn leraar kijkt beminnelijk mijn kant op. Hij wacht.

Ik wring mijn woordenschat uit. Koffie ken ik, omdat de Arabische قهوة met kardemom zo lekker is en de klank van qahwa dat hele moment, met geur en donkerogige glimlach en al, omhelst. Banaan weet ik ook (موز), mawz, het klinkt zo Mowgli dat ik het niet vergeten kan. Bananen vind ik niet lekker, maar ik eet ze, dus het is niet zo dat ik ze niet wil. En andere mensen, mijn dochters bijvoorbeeld, willen ze zo gretig wel. Ja, bananen mogen er zijn wat mij betreft. Appels zeker. Tufaah!, تفاح, zal ik van onze heuvel rollend gillen wanneer volgende nazomer de vroegste Jonagold aan de fruitbomen wil verschijnen.

Ken ik dan niet één Arabisch woord dat ik niet wil? Deur, huis, school, brood, kantoor, vakantie. Allemaal kan ik ze niet niet willen. Leerkracht, معلم, zeker de leerkracht, die mag er zijn! Nemah is een Syriër die in België woont. Spreekt vlot Engels, vloeiend Frans, en een beetje Nederlands. Met veel aanmoediging, flegma, en kahoot kwisjes navigeert hij ons langs de punten en komma’s van het Arabische geschrift, langs de valkuilen en uitzonderingen, “Sesam, open u!”, de grot van Ali Baba binnen. Daar vinden we, elke vrijdagochtend opnieuw, de onuitputtelijke schat. Een woordenschat, een schat aan cultuur, een weelde aan frustratie, dat ook. Dat je bij Arabisch niet alleen tussen de regels maar ook tussen de letters moet lezen, niet alle klinkers worden geschreven. Ja, de klank van sommige woorden moet je simpelweg vanbuiten leren. Simpelweg <zucht>. We graaien in de goudstukken, proberen zoveel te rapen als we dragen kunnen. Nemah wijst ons de weg. De perfecte gids. Onderweg serveert hij tussendoortjes met weetjes over de Arabische gewoonten. Moeiteloos slaat hij bruggetjes tussen zijn en onze wereld. Al bijna een decennium woont hij in Brussel. Hij is een christen gevlucht uit Idlib aan het begin van de oorlog in zijn land. Deze week vervoegt hij met ons de eerste werkwoorden. Binnenkort kunnen we ook in het Arabisch zijn, graag hebben, en willen.

Of niet willen dus.

Hé, had ik het hier net over oorlog? Dat is het! Ja, oorlog, dat is het wat ik niet wil! Nu niet, straks niet, morgen niet, nooit. Hoe eenvoudig kan het zijn! Het lag voor het oprapen en ik zag het niet. Loert ouderdomsverziendheid dan ook al om de hoek?

Beste leraar, ik wil geen oorlog. Ik wil niet oorlog, gaat dat in het Arabisch.

Het woord voor oorlog ken ik. Denk ik. Ja toch? O, hoe ging het weer. Ik zou het duizendmaal kunnen zeggen, maar kan er nu niet opkomen. Het was iets met haat. Mijn ezelsbruggetje wordt neergehaald. Schroeven en bouten schuren, er is wat olie nodig. Jihad! Ja, heilige oorlog. Oorlog dus. Toch?

Ik schraap mijn keel. Mijn leraar kijkt me aimabel aan en slijpt zijn oor.

La’urid jihad, zeg ik, een tikkel triomfantelijk.

Er valt een spatie stilte aan de overkant. De mond van mijn leraar valt open. Ik kan het bijna horen.

Zie je wel, denk ik nog, dat was een goeie vondst.

Maar zijn glimlach volgt niet. Zo ernstig keek hij zijn studente nog nooit aan.

Wat bedoel je, waarom wil je dat niet, brengt hij uit. Hij klinkt ontdaan.

Ik wil geen oorlog, zeg ik aarzelend. Dat is toch zonneklaar, denk ik.

War!, roept hij uit, je bedoelt oorlog.

Ja, dat bedoel ik. Oorlog is oorlog. Verwrongen, verminkt, voorgoed kapot, vermaledijd, verkeerd. Er is wat mij betreft weinig nuance in de beelden die gewapende conflicten aan ons opdringen. Zwart, rook, scherven, kapot.  

Mijn leraar schudt zijn hoofd. Jihad is niet het juiste woord. Ik zie hem naar woorden zoeken. Dat gebeurt hem niet vaak.

Hij schudt nogmaals zijn hoofd. Jihad is een religieuze strijd. Uit overtuiging, zegt hij, liefde ook. Jihad is niet oorlog.

Hij maakt mijn zin ongedaan en geeft mij het juiste woord, حرب.

La’ urid charb, zeg ik.

Hij knikt. Ik zie hem aarzelen over een langere uitleg, over het verschil tussen mijn en zijn oorlog. Maar hij zwijgt. Jij, hij, zij, wij, jullie, zij, moeten ook nog allemaal niet willen.

This entry was posted in in Belgie and tagged , , , , . Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

* Copy This Password *

* Type Or Paste Password Here *