“Een landkaart is gestolde nieuwsgierigheid (en een historische landkaart vertelt het verhaal van tijden toen er nog veel meer nieuwsgierigheid was dan nu).”
“Een landkaart maakt de wereld mogelijk, omdat de wereld pas begint te bestaan door onze voorstelling van de wereld.”
(Ilja Leonard Pfeijffer, De Standaard, 8 oktober 2022)
Zij kwamen als bijen naar de honing. Telkens ik, argeloos, mijn stafkaart openvouwde op de tafels onder het schaarse licht in de berghutten, bewogen zij zich naar de houten banken en bogen zich over de hedendaagse perkamenten. Als had ik een vuurtje aangestoken waarboven ze handenwrijvend hun harten kwamen ophalen. Als waren ze op zoek naar tastbaar bewijs van de prachtige omzwervingen die ze hierboven maakten. En of die tochten wel echt bestonden.
Ze strekten hun hoofden naar de lijnen die eeuwenoude paden verbeelden over berg, door dal, langs meren en beken. Zoals onze gesprekken kruisten onze wijsvingers elkaar, gleden over het gladde papier, meanderden langs gletsjerrivieren en werden daar niet nat of koud van, maar warm. Samen verkenden we, toonden elkaar de afgelopen dag, bewandelden de route van morgen, veranderden elkaars plannen. Zo ontmoetten we elkaar nogmaals, op papier – bonjour! bonne balade! – en ontsloten we de getekende bergen voor elkaar.
In tijden van digitaal bevingeren van apps en maps, kwam zo, op 2500 meter hoogte boven zeeniveau, de landkaart analoog en passioneel tot leven, verkneukelen, en verkreukelen.
Dat gebeurde niet één keer, maar meerdere keren.
Zo was er de oudere meneer van Parijs die door zijn geliefde gazelle had leren wandelen hierboven, in haar zog trok hij van gekartelde horizon tot gekerfde kim alle bergen na elkaar. Ze waren een spiegel, plots zag ik ons tweetjes, en wat de liefde van een man vermag. Ook gaf hij me nog de opdracht van een omweg mee toen hij op mijn kaart de kleine kapel van de engelen vond maar niet de weg erheen. Met zijn nagel kerfde hij een pad in het blad en schiep zo mijn weg. Voorbij het kruispunt op het plateau naar links. De volgende dag was hij mij voor, net op het moment dat wij het plateau op wandelden, stond hij daar, op de vermelde kruising, te wuiven, hij wees me de richting naar zijn engelen. Of verbeeldde ik mij dat? De kapel was potdicht, de tocht erheen om nooit te vergeten, en gelukkig bevinden engelen zich zelden waar men ze met namen heeft bedacht. En toen we een dag verder, onder de schuinste straal van de avondzon in het gletsjermeer zouden baden, stond hij daar weer en hield een handdoek voor ons klaar. Na al dit overlappen, na al die mooie gebaren, zagen we hem niet weer.
Er was ook een papa met vier kinderen in zijn spoor, hij torste een rugzak van sherpaformaat met ingeblikte porties geduld. Die kwamen van pas tijdens de trage klimpasjes van de jongste. Of ’s avonds bij de krappe douches waar hij zijn wolf pack in serie een liefdevolle bolwassing bezorgde.
Of ’s morgensvroeg. ‘C’est pas notre heure,’ zei hij in volle berusting toen de huttenwacht ons de avond voordien waarschuwde voor het onweer morgen. Toen l’orage als een mirage de hemel openreet, en de andere trekkers reeds hun eerste zigzag in de bergen trokken, stond de papa, oef, nog binnen, honderdzestig tanden te poetsen en tien schoenen te binden.
Kortom, het was zo’n vader die je allerminst kunt verwijten dat hij niet ook een moeder is. Zo’n vent die jouw dogma dat de nieuwe man niet echt bestaat, weer op de helling zet. En knap was hij ook al.
Net toen ik deze conclusie zo ongeveer rond had, trof ik hem twijfelend op de houten bank. Of de tocht die hij morgen had voorzien, niet te zwaar zou worden voor zijn jonge trekkers. Blij dat ik ook voor de perfecte man van nut kon zijn, rende ik mijn stafkaart halen en vouwde zijn mogelijkheden voor hem open. Onze wijsvingers bleven haperen aan de hoogtelijnen die als strandribbels te dicht bijeen en haaks op zijn geplande paadjes stonden. Te steil, zei hij, en rustig besloot hij voor morgen de weg te verkorten en in het dal transport te zoeken.
Maar in het bijzonder wil ik me één ontmoeting rond de kaart herinneren, en wat ze aan mijn wereld toevoegde. Ongevraagd en zonder introductie kwam hij zich tussen mijn koffie en bosbessentaartje wurmen. Of hij even mijn kaart mocht bekijken, vroeg hij niet. Hij trok alles naar zich toe. Zijn tegenbod was een stafkaart van een recenter jaar (2008) dan de mijne (1991), en een A4-tje, al zo gefrommeld als zijn bruine handen die het vasthielden, met vlakken in regenboogkleuren en gekrabbelde notities. Een geologische kaart, dat zag ik van ver, we hadden hier te maken met een die-hard. Zevenenzeventig was hij, twee heilige cijfers naast elkaar. Zestien kilometer hadden ze vandaag gestapt, met twee kompanen die hij na veertig jaar weer opgetrommeld had. Een alpinist en man van getallen, zoveel was duidelijk. Hij kwam van een sterfbezoek terug. Zijn vrouw, ooit zelf een alpiniste, was niet meegekomen. Van haar had hij niet alleen mogen vertrekken en vermits de meeste van zijn vrienden al op de Elyzeese Velden hiketen, had hij een paar vrienden van vroeger gebeld. Ze leefden blijkbaar nog en waren zelfs fit genoeg om mee op sterfbezoek te gaan.
‘Ik ga IGN bellen,’ fulmineerde hij na een korte inspectie van mijn kaart. Zijn maat was er minzaam bij komen staan en kreeg de volle laag.
Had zijn emotie met dat sterfbed van vandaag te maken? In dat bed, zo vernam ik in horten en stoten, had een zieltogende gletsjer gelegen. Die waren ze vandaag, na al die jaren gaan opzoeken. Over ongebaande paadjes, de gletsjer kreeg in de zomer amper bezoek. Op de stervende zieke hadden ze witte zeilen aangetroffen.
‘Neen, niet als bescherming van de gletsjer, hoor,’ foeterde hij verder, ‘maar om het ijs te sparen en volgende winter de sneeuwkannonen te voorzien.’
Nu was ik geshockeerd. Ik knikte heftig, we deelden diep verdriet.
Hij legde onze kaarten op elkaar. Waar mijn oude kaart rond de gletsjernamen wit en blauw zag, toonde zijn nieuwere kaart grote gele vlekken, ‘gebied zonder vegetatie’. Toen zag ik het gebeuren. Hoe de kaarten, zo samen gelegd, klimaatverandering verbeeldden, het krimpen ja bijna verdwijnen van de gletsjers op zeventien (17) jaar tijd! Ondanks het drama van deze evolutie sprong mijn geografenhart op, de opwarming zo tastbaar, hiermee kon je toch de grootste klimaatontkenner van zijn stokpaard kloppen!
‘Et oui!’, zei hij nog eens fel, ‘Ik ga IGN bellen.’
Ik begreep het nog steeds niet, we moesten het Nationaal Geografisch Instituut van Frankrijk toch dankbaar zijn voor het documenteren van deze kroniek van een onaangekondigde dood.
‘Dat is het hem net,’ zei de kranige alpinist, ‘als je op de online kaarten van IGN gaat inzoomen, is er met de gletsjers niets aan de hand. Daar zijn ze nog zo uitgestrekt als op jouw oude kaart. Alsof ze al die tijd onder een stolp hebben gezeten. Pure fantasie!’
De man had een punt. Als landkaarten de wereld mogelijk mogen maken, als ze voorstellingen van die wereld of zelfs gestolde nieuwsgierigheid mogen zijn, dan moeten ze juist en volledig zijn. En vooral de digitale kaarten, daar diep beneden in het dal zijn zij de waarheid, nog meer dan hier in de wifi-arme bergen.
De bergbeklimmer, in al zijn verbetenheid, zal de gletsjer niet meer tot leven wekken. Samen met de tijd, de mensen en de dingen zal ook dit door zijn vingers glippen. Maar als stafkaarten ook mémoires mogen zijn, dan wens ik dat hij bij de kaartenmakers verhaal kan halen. Misschien is dat voor iemand van zevenenzeventig nog meer van tel dan voor iemand van pakweg zevenenveertig.